Door Jeroen Bootsman - Soms wil ik wel eens dood zijn. Vaak hoop ik ooit een staat van onsterfelijkheid te bereiken. Ik balanceer continu tussen nieuwsgierigheid naar de pil van Drion en een intens verlangen naar een eeuwigheidstablet. Twee tegenpolen, die elkaar aanvullen en tegelijkertijd uitsluiten. Toch kunnen ze niet zonder elkaar bestaan; net als liefde en haat, dik en dun, man en vrouw.

De relatie tussen het individu en de groep is er ook zo een. Ergens diep verborgen in onze harde kern streven we allemaal onze eigen belangen en behoeften na. Om onszelf zo optimaal mogelijk te kunnen blijven manifesteren wurmen we een zekere dosis sociaal bewustzijn en handelen uit onze tenen. Het lemma ‘wij’ kun je definiëren als een plek van rust in een hectische omgeving. Een vrijwel volkomen denkbeeldige dimensie waarin mensen, rassen, geslachten, uiterlijkheden, denkbeelden, overtuigingen, voorkeuren, angsten en onzekerheden zijn samengesmolten tot één identiteit. Die identiteit maakt het bestaan van allerlei instituties overbodig: rangen, standen, politieke partijen, omroepen, kranten, tijdschriften en religies. Er is volmaakte wereldvrede, mede dankzij het ontbreken van het streven naar originaliteit. ‘Wij’ wordt geacht de problemen van de wereld het hoofd te bieden, maar de tradities uithollende innovatiedrang is tegenwoordig geen middel meer, maar een doel op zich.

Wie zijn persoonlijke grenzen overschrijdt en zich schikt naar de meerderheid, doet zijn innerlijke zelf geweld aan

‘Ik’ versus de rest van de wereld is een constante in ons bestaan. Wie zijn persoonlijke grenzen overschrijdt en zich schikt naar de meerderheid, doet zijn innerlijke zelf geweld aan. Dus blijven we ons wentelen in vage motieven, torenhoge ambities en opportunistische dadendrang. Om te overleven. Maar weinig is zo benauwend als wanneer mensen een poot tussen de deur zetten, je persoonlijke belevingswereld betreden en proberen deel uit te maken van jouw zelfverkozen isolement.

Vaak is het pijn en verdriet wat ons nog een beetje bindt, hoewel onze eigen ellende toch boven alles gaat. Wie met droge ogen verklaart ‘mee te leven’, ‘te weten hoe een ander zich voelt’ of ‘te beseffen wat een ander doormaakt’ - alsof er serieus sprake is van zielenruil - doet vaak een serieuze gooi naar de Nobelprijs voor hypocrisie. De berekenende mens bewaakt zijn grenzen nauwkeurig, maar geeft toch vaak juist daarom toe aan een soort groepsdwang. Uit zelfbehoud. En zo houden we elkaar in gijzeling. Toch kan het bestaan in een groep een eenzamer avontuur inluiden. Hierbij dus een pleidooi voor instandhouding van voldoende egocentrisme om het ‘ik’ niet de deug-douane richting ‘wij’ te laten passeren. Want zodra de grens van het incasseringsvermogen wordt ontheiligd, ontaardt ons aards bestaan in een spel zonder grenzen. Een annexatiestrijd in een niemandsland dat van iedereen is.